Spookschip op de ‘Lek’

Een Halloween (kinder)verhaal voor niet-tere zieltjes…
Door: De Vreeswijkse verhalenvertellers – Tekening: Jeroen Verheul
Het was die hele dag al mistig geweest in Vreeswijk. Zo mistig dat je vanaf de Kippenbrug de Oude Sluis niet eens meer kon zien. De sluis lag dan ook helemaal vol met schepen die moesten wachten om geschut te kunnen worden. Het was deze dag, 31ste van oktober 1919, te slecht om te varen.
In de Heeren Kapsalon ‘Jaap’ op het Raadhuisplein was het deze vrijdagmiddag zoals altijd druk. Ook hier was de mist het gesprek van de dag. De besnorde en goedlachse barbier Jaap knipte er op los en vertelde zijn klanten dat het al in 100 jaar niet meer zo mistig was geweest in Vreeswijk. ‘Het zou te maken hebben met de oude scheepsvaartgeesten die op deze dag via de mist neerdalen en ronddwalen in Vreeswijk’, zo vertelde hij zijn klanten. ‘En als u na klokslag twaalf nog buiten komt, proberen ze uw ziel te stelen!’, vervolgde hij zijn verhaal. De klanten reageerden lachend en proestend op zijn verhaal. ‘Barbier Jaap uw verhalen maken ons niet bang maar maken ons aan het lachen’, riep kastelein Marius de barbier toe. ‘Hoe kunt u weten dat onze zielen gestolen worden deze nacht?’ vervolgde de kastelein van het Café ‘De Hoop’ kritisch. ‘Heeren de legende gaat dat als de mist tot na de klok van twaalf uur vannacht aanhoudt, de ziel van een van onze dorpsgenoten geroofd wordt door oude binnenvaartgeesten. Hoe, is mij nimmer verteld maar ik verzeker u heeren, om vannacht na de klok van twaalf niet meer buiten op straat te komen!’, antwoordde de kapper aan zijn klanten. Wederom begonnen zijn klanten hard te lachen en riepen zij dat hij een ‘jankerd’ was die iedereen bang probeerde te maken. In die tijd was ‘jankerd’ een populair woord voor alles en iedereen die anders dachten. Kapper Jaap wist wel beter en hield zijn mond en besloot secuur verder te knippen. ‘Ik heb hen gewaarschuwd’, dacht hij bij zichzelf.
De avond was inmiddels gevallen en het dorp was nog steeds gehuld in een dik pak mist. Naast de aanhoudende kille mist viel ook de stilte in het dorp op. Nergens waren geluiden te horen. Zelfs het geruststellende geplof van de Kromhout scheepsmotoren op de Lek waren deze avond niet te horen. Wel kon je de rooklucht van de houtkachels, die de Vreeswijkse woningen verwarmden, ruiken.
Bij de ingang van Café ‘De Hoop’ stond kastelein Marius buiten een sigaar te roken. Ondertussen probeerde hij de losse kappershaartjes uit het boord van zijn gestijfde overhemd te halen, ‘Hij kan goed knippen die Jaap maar altijd weer die verrekte haartjes in je nek na een knipbeurt..’, mijmerde Marius al de hele dag in zichzelf. De kastelein greep gericht naar het borstzakje van zijn gilet en pakte zijn zakhorloge. ‘Nog maar twee uren en dan zit mijn dienst er eindelijk op’, dacht hij en stopte het zakhorloge gauw terug. Hij liet het restant van zijn Hofnar sigaar op de grond vallen en trapte hem met de zool van zijn zwarte lederen schoenen uit op het platje. ‘Gauw naar binnen waar het wel lekker warm is!’, fluisterde hij zacht tegen de muur van mist.
Met een ruk trok hij de deur open en schoof het rode veloursgordijn bij de ingang opzij. Het was voor een vrijdag niet druk in de kroeg, het leek eerder een dinsdagavond. Aan de bar zaten de bekende stamgasten. Zij kwamen elke avond trouw om een drankje te drinken en een praatje te halen. Marius wende zich snel achter de toog waar hij vanuit de porseleinentap vakkundig enkele pullen ‘oud bruin’ tapte voor zijn gasten. Het duurde tot kwart voor twaalf eer de laatste gasten waren vertrokken. Marius ging gauw over tot het schoonmaken van de tap en zette de stoelen en tafels recht. Zoals elke avond gebruikelijk was, deed hij ook het verdiende geld in het koperen kistje dat hij onder de losse vloerplank achter de bar verstopte. ‘Morgen haal ik het op en breng ik het naar de bank’, was zijn voornemen. Om vijf minuten voor twaalf uur sloot hij de zware deur van de kroeg en deed hij de kraag van zijn zware overjas omhoog. ‘Nog steeds die verdomde mist’, vloekte hij binnensmonds en liep voorzichtig de Dorpsstraat omhoog richting het Raadhuisplein. Net toen hij linksaf bij de hoge brug over wilde steken, trok hem plots een geluid. ‘Maaaaarius……..ssssss’, klonk het zacht in de mist. Hoorde hij dat nou goed? Het leek vanaf de Lek te komen. Riep iemand hem? Hij spitste zijn oren richting de Lek en daar hoorde hij het wederom. ‘Maaaaariussssss’, klonk het wederom zachtjes.
Marius riep terug, ‘Wie roept mijn naam midden in deze mistige nacht?’. Geen antwoord volgde, enkel deed een kleine bries van de mistige wind zijn pet raken. Marius had het gevoel dat hij het toch niet goed gehoord had, maar wilde het zeker weten. Hij besloot om rechtdoor de Dorpsstraat af te lopen richting de dijk, ondertussen spitsten hij zijn oren opnieuw. De mist verhulde alle geluiden. Zelfs de lederen hakken van zijn schoenen op het straatwerk hoorde hij nauwelijks tikken.
Net op het moment dat Marius dacht dat hij het zichzelf ingebeeld moest hebben, hoorde hij het weer: ‘Mariussssss kom mij helpen..’. Ditmaal duidelijker dan ooit! Het klonk als een zwakke mooie jonge vrouwenstem. Marius’ pas werd rapper en liep snel door de dichte mist. Weer hoorde hij de vrouwenstem: ‘Marius kom mij helpen, ik zit vast!’. Marius zijn hart begon sneller te kloppen en zijn looppas versnelde nog meer. Zonder te vallen over de scheve stenen, die het dorp zo rijk is, kwam hij aan bij de sluisdeuren en beklom gauw de trap aan de zijkant van het sluishoofd.
Toen hij boven op de dijk kwam, sloeg de kerktoren klokslag exact twaalf uur. Zijn blik verstarde bij het schouwspel wat hij nog nooit eerder gezien had. De Lek was gehuld in een dikke laag mist met daarin een lichtgevende silhouet van wat op een vrouw leek te zijn. Rivier afwaarts hoorde hij de lange slagen van een scheepsmotor die er flink de pas in leek te hebben maar nog wel ver weg klonk. ‘Welke idioot gaat er nu varen met deze mist?’, vroeg Marius zichzelf af zonder ook maar een antwoord te bedenken.
Marius probeerde zo secuur mogelijk uit te kijken over de rivier en zag een jonge vrouw tot haar middel vast te zitten in het water. Haar jurk gaf een helblauwe gloed af en dreef om haar heen. Marius begon te roepen ‘Mijn juffrouw u roept mij, waarmee kan ik u helpen?’. ‘Marius, door mijn stomme schuld zit ik vast in het water. Ik wilde naar Vianen oversteken maar het water bleek niet stevig genoeg te zijn om over te lopen’, antwoorde de vrouwelijke stem. ‘Maar over het water lopen kan toch niet mijn juffrouw?’, zei Marius. ‘Jawel Marius, de mist is vannacht dik genoeg! Je kunt eroverheen lopen, vertrouw mij maar!’. Marius vertrouwde het niet maar wist dat hij de jonge dame moest helpen. Hij liep voorzichtig de dijk af en bij de basaltblokken zette hij voorzichtig zijn schoenen op het water. ‘Verrek mijn juffrouw u hebt gelijk!’, ‘Het water voelt zo stevig als rijzend brooddeeg aan’. Voorzichtig begon Marius naar de jonge vrouw te schuifelen. Eerst voetje voor voetje maar toen hij merkte dat het water hem kon dragen, durfde hij snelle stappen te nemen. Al lopende besefte Marius dat het gebulder van de scheepsmotor duidelijker hoorbaar werd maar Marius kon niet zien waar het schip zich bevond. Het leek nog ver weg te zijn, hetgeen hem een rustig gevoel gaf. Marius vervolgde zijn weg.
Eenmaal bij de jonge dame aangekomen, zag hij dat ze inderdaad tot haar middel in het water was gezakt. Hij kon alleen de achterkant van haar slanke lichaam zien en zag dat ze naast een felle blauwe jurk ook lang blond haar had wat was ingevlochten in een volle vlecht. De jongedame riep ‘Kijk mij niet aan, probeer mij van achteren uit het water te trekken’. Marius twijfelde geen seconde en probeerde de vrouw uit het water te trekken. Hoe hij ook trok, hoeveel kracht hij gebruikte, ze leek niet los te willen komen. Het leek of de vrouw vast aan de bodem zat. Hoe hij ook probeerde, het lukte gewoon niet. Net toen Marius aan de jongedame wilde uitleggen dat hij geen kracht genoeg had om haar te helpen, klonk uit het niets opnieuw het gebulder van de scheepsmotor, ditmaal hard in zijn oren. ‘Wat, waar? Waar komt dat geronk opeens zo hard vandaan?’. Marius keek naar rechts en zag opeens de voorsteven van een gigantisch motorvrachtschip opdoemen uit de mist. De naam op het schip was goed te lezen: ‘Zwarte mist’. Het leek alsof de letters in bloed geschreven waren en over de boeg uitgelopen waren. ‘Wat was dit voor een duivelsschip? Waar kwam die opeens vandaan?’, riep de bange Marius tegen de jonge dame.
Nog voor hij kon beseffen wat er gaande was, zag hij de mist verdwijnen en viel hij door het pak mist in het water en ging kopje onder. Het water voelde ijskoud aan en hij voelde de stroming aan zijn benen voorbij trekken. De vrouw die hij wilde redden bleek ook opeens verdwenen te zijn! ‘Wat was dit? Waarom had hij zijn armen opeens om een vaargeulboei geslagen?’, schreeuwde Marius tegen zichzelf. De ‘Zwarte Mist’ versnelde zijn slag en koerste recht op Marius en de boei af. Wat er toen gebeurde is te vreselijk om te vertellen in dit verhaal.
Marius kwam, nadat hij door het schip overvaren was, nog eenmaal boven water drijven. Met zijn laatste levenskracht zag hij nog net een glimp van de jonge dame die nu achterop de achtersteven van het schip stond. Haar gezicht was van een heel oude vrouw vol met rimpels en gele tanden. Toen ze Marius zag drijven, begon ze heel hard te lachen en riep: ‘Tot over 100 jaar Vreeswijk, Tot over 100 jaar dan komen wij weer langs om op Halloween avond een ziel op te halen van iemand die denkt dat hij op de Lek kan lopen!’. De ‘Zwarte Mist’ verdween opnieuw in de mist en het lichaam van Marius zakte naar de bodem van de Lek.
Tot op de dag van vandaag heeft niemand hem ooit meer gezien. Het schijnt dat hij dit jaar samen met de jonge vrouw een nieuwe list gaat uithalen om zielen te stelen deze Halloween van 2019! U bent gewaarschuwd kom niet na twaalf uur buiten en zwem vooral niet in de Lek, ook niet als u denkt dat u het wel kunt!